Maandelijks archief: mei 2016

40 De Caribische (anti)parels, San Andrés en Providencia

Colombianen reageren per definitie enthousiast als je naar de eilanden San Andrés en Providencia gaat: ‘Wauw!’ Want, parelwitte stranden en kristalhelder zeewater in zeven kleuren, van licht turkoois tot diep blauw.

 

San Andrés en Providencia behoren tot Colombia maar de bevolking is het er helemaal net mee eens. De eilanden liggen voor de kust van Nicaragua, vér weg van het Colombiaanse vasteland en de oorspronkelijke bevolking heeft veel meer verwantschap met Jamaicanen en de bevolking van de Maagdeneilanden. Geen salsa maar reggae.

 

Vanuit het vliegtuig zie ik niets anders dan soms wat lichtjes als we ’s avonds laat voor de zoveelste keer over San Andrés scheren. Tijdens de landing trokken de piloten bruusk weer op, riepen waarschijnlijk de reden om maar de inhoud ging mijn oren voorbij en sindsdien cirkelen we al zo’n half uur rond. Ik denk aan een avondlanding in Gambia waar me zoiets ook een keer overkwam: al het vliegverkeer moest wachten omdat de president vertrok. Stel je eens voor: ‘Dames en heren, op Schiphol ligt alles plat omdat premier Rutte het vliegtuig neemt…’

Terwijl er niets aan de hand lijkt, geen storm, oververhitte temperaturen of vlammen uit de motor, voelt het niet prettig. Ik merk dat ik niet de enige ben die er zo over denkt. Buiten het vlieggeluid hoor je vrijwel niets meer, zelfs het luidruchtige groepje ergens voorin is stil. We landen doodnormaal, gevolgd door een ovrweldigend applaus. Bij het uitstappen vraag ik de piloten waarom we niet direct landden. ‘De landingsbaan was nat.’ Gevaar op aquaplaning, ik kan me er iets bij voorstellen. Hoewel, in Nederland?

 

Vervolgens staan we in lange rijen voor een pas- en vervolgens veiligheidscomtrole. Eenmaal buiten vraagt een taxichauffeur een exorbitant bedrag voor de rit naar het hotel dat ik heb gereserveerd, een ander rijdt me erheen voor de helft. We passeren een lint aan hotels en ik voel dat San Andrés niet mijn pakkie-an is. Teveel toerisme, te weinig backpackers, te veel duty free shops en, eh, zuipende patjepeeërs.

Het hotel dat ik via internet boekte als “dicht bij het vliegveld” en toch op twaalf kilometer afstand ligt, lijkt wel een groot avontuur. Het oogt shabby en na flink toeteren strompelt een vrouw wankelend naar ons toe. Mijn chauffeur en ik kijken elkaar aan: dat mens is straalbezopen!

We hebben het mis, ze is slaapdronken! Eenmaal binnen troont ze me naar een kamertje waar de stank van mottenballen me naar adem doet snakken. Sinds het zikaverhaal ben ik al weken van de leg en vooral aan het hoesten. Deze ruimte… Maar ik besef dat ik op dit tijdstip nergens naartoe kan en praten met mijn onderdakverschafster zal ook weinig baten. Ze sloft alweer naar haar kamer nadat ze me wél een glaasje water heeft aangeboden. Maar God wat een stank! Als ik de volgende ochtend om zeven uur – in ieder geval wég van hier! – de dame weer tref, reageert ze verbaasd dat het toch juist goed is om een kamer van ongedierte te behoeden. Het zal een kwestie zijn van wat je gewend bent. Over een paar dagen zal ik in Sirius logeren en neem ik in eerste instantie het voor lief dat de insecticide zo stinkt. Blijkt het de luchtverfrisser te zijn…

 

Ik ben te laat voor de boot naar Providencia en tracht vergeefs om er naartoe te vliegen, alles zit vol. ‘U kunt wachten of er mensen niet komen opdagen…’ Bij de eerste vlucht is dat het geval maar het vliegtuig zit ook zonder die persoon al over het maximaal toegestane gewicht.

‘En als die persoon wel mee had gewild.’

‘Dan had het toch niet gekund, veiligheid voor alles.’

Er vliegen op Providencia zo’n vier kleine vliegtuigjes per dag en alles en iedereen wordt ter plekke gewogen. Ik ben al gewaarschuwd dat er veel wordt overboekt. Ik moet dus niet gokken om op de laatste dag terug te keren maar eerst is er de vraag hoeik er kom. Vliegen wordt geen succes. Het lijkt er lang op dat ik samen met een vrouw die op Providencia woont, Vicky, met de tweede vlucht meekan – vier mensen komen niet opdagen – maar dan blijkt op het laatste moment een stel in een verkeerde wachtrij te staan en een ander komt net voor de start terwijl wij inchecken. Zij hebben voorrang.

 

De volgende ochtend zijn er genoeg plaatsen over in de catamaran, capaciteit 75 personen, net niet vol. Iedere passagier krijgt een kotszak uitgereikt en een pil tegen zeeziekte, dat belooft wat. Ik neem de pil niet, ben nog nooit zeeziek geweest. Bovendien ziet de zee er heel rustig uit. Ik zit vooraan onder een groot filmscherm met Douglas en Vitor. Ze reizen met drie Braziliaanse vrienden, een enthousiast jong groepje dat mij meteen opneemt en een paar dagen later zelfs een motortaxi naar me stuurt opdat ik de avond met hen doorbreng. Zo opvallend hoeveel minder generaties hier apart van elkaar leven dan in Nederland…

 

Terwijl we het haventje uittuffen is alles nog pais en vree maar dan worden de motoren op “vol” gezet… Ik associeer de catamaran vanaf dan vooral met het kraaiennest van de piraten van Asterix die weer eens zinken, een ronde houten tobbe die alle kanten op deint. Een kermisattractie, van voor naar achter van links naar rèhechts. En daar waar we naartoe hellen zien we enkel de klotsende golven tegen de ruiten als we niet bonkend door de lucht zweven om weer op de golven terug te knallen. We moeten ons goed vasthouden om überhaupt op de stoel te blijven en iedereen kijkt elkaar aan, praat door elkaar en lacht onzeker, moeten we dit drie uur volhouden? En nee, met deze golven blijken we er 4,5 uur over te doen.

 

Nee, ik voel geen angst want het lijkt er absoluut niet op dat de catamaran kan omslaan. Alleen… Na zo’n tien minuten begint de eerste persoon te kotsen en uiteindelijk hangt de helft van de passagiers met neus en mond in een zakje. Ik zie het met lede ogen aan, vooral hun blik, de wetenschap uitstralend dat er met hun samengeperste maag geen andere uitweg is dan deze rit geheel uit te zingen. Het personeel van de boot, een paar potige mannen, doet nauwelijks anders dan kotszakjes ophalen en nieuwe aangeven. Overal zie je smekende armen naast een voorovergebogen lichaam: nieuw zakje alsjeblieft.

Die zakjes zijn godzijdank luchtdicht. Ik heb ooit meegemaakt dat veel mensen zeeziek werden – op een catamaran van Madeira naar Porto Santo – en ging toen zelf bijna overstag vanwege de intens zure lucht die er hing. Nu blijft het bij het bekende kotsgeluid.

 

Maar dan! Op het scherm vlak boven ons is de knoerhard gedraaide Japanse tekenfilm ten einde. Er volgt een even luide dramafilm waarin landverhuizers zo’n twee eeuwen geleden de boot nemen naar Amerika. Tot in details zien we hoe het schip naar de haaien gaat! Alsof je in een vliegtuig in volle turbulentie naar een vliegramp zit te kijken! Als éindelijk land in zicht is, stelt een aardige matroos me voor om dat te zien. Ik kom overeind en sta in het gangpad, hou me met beide handen vast aan een rail. Dan komt er weer een golf en voor ik het weet zweef ik door de lucht maar blijf me vasthouden aan die rail. De matroos vangt me tijdens mijn landing op dus er is niets aan de hand maar die kracht waarmee ik de lucht in vloog! Rustig kabbelend bereiken we de haven van Providencia.

 

 

Providencia voelt meteen wel goed. Ik besluit hier vrijwel een maand te blijven en koop snel een vliegticket zodat een tweede bootervaring me gespaard blijft, hoewel de terugreis schijnt mee te vallen omdat je dan met de golven meevaart. Afijn, een klein vliegtuigje dat boven de baren scheert is weer een nieuw avontuur.

Eérst zit ik achterop de brommer van Mike. Er rijden hier ook gewone taxi’s maar normaliter verplaats je je achter op een brommer. Zonder helm of beschermende kleren, gewoon lekker in de wind. Een rugzak van twintig kilo of een koffer is geen bezwaar, op de een of andere manier kan die wel mee. Ik maak zelfs een keer mee dat een motorchauffeur stopt bij een crèche en zijn twee kleinkinderen voorop de tank plaatst, met z’n vieren vervolgen we mijn taxirit.

Providencia: een vrolijk en anarchistisch Caribisch eiland waar de bevolking een potje maakt van het leven. Méér nog dan op het vasteland trekken kerels zich pas terug nadat conceptie heeft plaatsgevonden. Mensen zijn vooral lui, drinken veel en/of zijn aan de drugs. ‘Kun je me 20.000 peso lenen om mijn olie te verversen, dan breng ik je later waar je maar heen wilt, je hoeft slechts te bellen en ik ben er’ bezweert Mike. Hap je toe dan blijkt de betreffende chauffeur gedurende de rest van je verblijf voor jou vrij onvindbaar.

Maar het zijn slechts kleine vergrijpen die op Providencia plaatsvinden, het eiland is een oase van rust. Er is één ringweg met wat kleine zijtakjes die vaak uitkomen bij paradijselijke stranden. Normaliter dan want wij hebben pech, al een paar maanden levert de zee algen af op inmiddels stinkende stranden. Toch is juist Providencia misschien wel het meest oorspronkelijke Caribische eiland dat nog bestaat.

 

Ik woon eerst drie weken in hotel Sirius aan Southwest Bay. Naast mijn kamer zit een duikschool en eindelijk, nadat ik het al dertig jaar van plan was, haal ik mijn duikbrevet. Met de nodige intervallen want met een verstopte neus en/ of oren mag je niet duiken. Ik begin me zorgen te maken of mijn zika niet chronisch wordt maar een dokter stelt me gerust, daarvan is niets bekend. En inderdaad houdt het geklungel na 2,5 maand op maar dan heb ik Providencia alweer verlaten.

 

Duiken… Het is op zich helemaal niet moeilijk als je maar geen gekke dingen doet. Dus oefen ik met mijn leraar Charles (ondanks de naam zo Spaanstalig als maar kan) allerlei gekke situaties. Dijkuitrusting uit- en weer aantrekken – op de zeebodem wel te verstaan – duikbril afdoen en zorgen dat je er weer doorheen kunt kijken – vreemd genoeg heel eenvoudig – zuurstof vragen aan iemand anders, jezelf redden zonder zuurstof et cetera. Een keer denk ik echt geen zuurstof meer in de fles te hebben terwijl Charles zo’n vijf meter van me vandaan zwemt. Achteraf vertelt hij me dat beginners dat vaker denken; als je in de reserve staat, wil de toevoer wel eens haperen. Bij mij is één ding duidelijk: wat andere opties ook zijn, we zitten zo’n zes meter diep dus ik kan zonder gevaar naar boven en daar is volop lucht, flessen of niet. Terwijl het beneden een oase van rust was, blijken boven echter de golven zo groot, dat ik maar een heel klein poppetje ben in de woeste baren. En als je geen zuurstof meer hebt, moet je je zwemvest met je mond opblazen. ‘Wat ben je toch allemaal aan het doen?’ vraagt klein kopje Charles. ‘No tengo agua!’ roept mijn even kleine kopje in de golven toch wel verbijsterd en compleet verkeerd want als er iets is dat ik midden in de zee wél heb, is het agua, water dus. En aire – lucht – blijkt er ook heus nog in mijn fles te zitten. Ach ja, al doende leer je.

 

Providencia staat bekend als een bijzonder mooie plek om te duiken. We worden inderdaad zo vaak omsingeld door haaien, dat ze na een paar keer gewoon worden, vanzelfsprekend heb ik het niet over “great whites”. We zien schildpadden, roggen, soms met meeliftende visjes, één van de kreeften die we op Providencia regelmatig eten; onder water ontdek je voortdurend wat nieuws. Maar ook hier houd ik het gevoel dat het ooit veel mooier was en oudere eilandbewoners bevestigen dit. ‘El nino!’. Misschien wel, misschien niet, maar het zal zeker ook komen omdat stommelingen zoals ik tig keer kreeft of vis eten. Op het bord ziet het er gebakken zo anders uit maar waarschijnlijk krijgen we gewoon die prachtig gekleurde vissen geserveerd die je in de zee steeds minder ziet.

En dan de compléte barbaren. Zoals een Duitse mededuiker vertelt over zijn mooiste duikervaring bij Bora Bora (Stille Oceaan): ‘Het was het prachtigste koraal dat ik ooit heb gezien; we zwommen heel voorzichtig door het ondiepe water. Zagen we plots tot onze ontsteltenis een leger Crocs over het koraal plempen, afkomstig van een buslading Chinezen!’ Je moet koraal dus níet aanraken want dan schijnt het af te sterven. Ik lees net in De Correspondent dat afsterven van koraal ook voorkomt door verzuring van de zee. In ieder geval: het ziet er minder mooi uit dan vroeger.

 

Ik spreek ook een Nederlandse jongen Hidde, die op z’n 25ste ons kikkerland al een paar jaar voor gezien houdt. Hij woont nu bij een Colombiaans vriendinnetje in Bogotá maar in die miljoenenstad verveel je je na een tijd ook stierlijk, erkent hij. ‘Misschien kan ik weer duikspullen verhuren zoals ik in Thailand deed. Duiken is mijn grote passie, misschien word ik wel instructeur.’ En zo kom ik geregeld avonturiers van allerlei pluimage tegen.

Zoals ook Roland, een Duitse Schwule die een jaar verlof heeft van zijn baan als leraar Engels en Theologie. We zaten samen op de catamaran en ook hij vertoeft meerdere weken op Providencia. Daarna vliegt hij terug naar Hamburg. ‘Een half jaar Zuid-Amerika was prachtig maar genoeg voor mij’ vertelt hij terwijl we de zoveelste kreeft verorberen in het restaurant dat we onafhankelijk van elkaar als beste bestempelen en waar we elkaar verschillende keren tegenkomen. We beklimmen samen tevens de hoogste piek van het eiland – 400 zoveel meter – en overleggen na de terugtocht wie van ons twee als eerste meekan achter op de brommertaxi die we toevallig tegenkomen. ‘Jullie kunnen toch beiden mee’, zegt de chauffeur alsof het een doodnormale zaak is. Voor hem wel…

 

Ik tuf zelf ook een dag rond op een scooter. Nou ja, de hele middag lig ik op een vlonder boven de in en in heldere zee te lurken aan een piña colada. Het leven hier is zo…

Dichtbij diezelfde plek breng ik de laatste week door, in het hoogste pand van het eiland volgens Alexandre, een Braziliaan met wie ik een volle dag op verschillende plekken snorkel. Alexandre houdt zijn laatste vakantie voor hij volop aan de bak moet als een coördinator Veiligheid tijdens de Olympische Spelen in Rio. ‘Braziliaanse drugshandelaren van mijn leeftijd – 33 – zijn of vermoord of zitten in de gevangenis’ verkondigt hij overtuigd. Zelf oogt hij heel zen en ijdel maar het is een geschikte vent.

Voor het snorkelen hebben we een deal met Betito, een zeer luidruchtige native met een enorme bos haar en baard, tevens onze hoteleigenaar. Betito bezweert dat hij de hele dag tot onze beschikking staat maar Alexandre, die Betito doorziet als níet de relaxte vent die hij pretendeert te zijn, ziet de bui al hangen als we inderdaad aangeven waarheen we willen. Want Betito wil zeker wél bepalen waar we snorkelen, ’s middags op een eiland waar hij ons later kan oppikken en in de tussentijd kan doen wat hij wil. Maar wij willen naar Morgans Head. Terwijl Alexandre en ik snorkelen, pikt de mokkende Betito omgerekend 20 euro uit de portemonnee van Alexandre. ‘Ik kan natuurlijk niet bewijzen dat Betito het heeft gedaan maar zijn kruiperige reactie nadat ik vertelde dat ik geld mis, spreekt boekdelen’ vertelt de Braziliaan terwijl we ’s avonds aan de kreeft zitten. De volgende dag kan ik niet met hem mee omdat ik zelfs de twee meter naar mijn wc met moeite haal. Het gaat dagen door tot ook ik het eiland verlaat.

 

Vanaf in ieder geval een van de kleinste vliegvelden ter wereld – ongeveer twee tennisbanen groot en op de landings/startbaan wordt evengoed gereden met een brommertje of auto. Eenmaal in het vliegtuig zit naast me een vrouw met kennelijk vliegangst, gedurende de half uur durende vlucht doet ze haar ogen nauwelijks open en ze zit voortdurend hand in hand met haar man. De vlucht verloopt heel rustig. Ik geniet van de diepblauwe zee die op ondiepe gedeelten prachtig turkoois is.

Terug op San Andrés heb ik slechts nog anderhalve dag voor ik via Bogotá en Frankfurt naar Amsterdam vlieg. Ik probeer me nog zoveel mogelijk te doordrenken van de Caribische sfeer en tuf weer met een scooter rond. Dan moet ik kiezen: duiken of twee eilanden voor de kust bezoeken. Helaas kies ik voor dat laatste, ze zien er vanaf een afstand geweldig mooi uit en zíjn ook mooi. We zijn echter met enorm veel toeristen en er wordt vooral gestimuleerd dat je vanaf de ochtend aan de cocktail gaat. Snorkelen heeft op eiland 1 geen zin vanwege de golfslag en op eiland 2 – het Aquarium – niet vanwege de school mensen die er rondsnorkelt om enthousiast het handjevol vissen te ontdekken. Sommige zatlappen presteren het om zelfs hier bierblikjes in de zee te gooien maar daarvan wordt wat gezegd. Ik heb kennelijk extra betaalt om een huisdierrog op de foto te zetten. In- en uitstappen van de boten verloopt chaotisch in de hoge, schommelende sloepen. Maar zoals twee Nederlanders zeggen: ‘Geweldig toch hoe helder de zee is!.’ Ze hebben gelijk: niet zeuren maar genieten! Een tijdje later zie ik in Nederland een foto van eiland 2 met de verkeerde benaming San Andrés. Er is een leeg zeilschip aangetroffen en de eigenaren, een Nederlands stel, vermist.

 

Ik vlieg met Lufthansa terug in het grootste personenvliegtuig ter wereld, de A380, een fijne vlucht. Ik zal tot 14 april in Nederland zijn voor mijn kinderen en vlieg dan weer naar Bogotá. De grote vraag dan wordt: neem ik inderdaad restaurant Babaganoush in Taganga over???